André Theo Aart Volten was een Nederlandse beeldhouwer. Hij behoorde tot de belangrijkste Nederlandse beeldhouwers van de generatie na 1945.

Dit zijn autobiografische notities geschreven door André Volten zelf. (Bron: Stichting André Volten)


Mijn vader was een eenzelvige man, een eenzame idealist, die de consequenties van zijn principiële houding en gedrag lijdend en strijdend onderging.
Hij sprak weinig woorden en was altijd aan het werk. Er waren maar twee mensen die hem met Jacob aanspraken: een dorpsgek en een landbouwer, die misschien liever visser zou zijn geweest.

Alle anderen noemden hem Sam; misschien vanwege zijn afwijkend  gedrag, misschien om aan te geven dat hij er, evenals joden, eigenlijk niet bij behoorde.
Hij leefde en woonde in het gereformeerde deel van Andijk. Met het gereformeerde deel van de bevolking had hij alleen het principieel dogmatisch gemeen, zij het dat de dogma’s lijnrecht tegenover elkander stonden. De verschillende principiële uitgangspunten werden niet gewaardeerd maar wel (h)erkend, geaccepteerd en getolereerd. Hij was anders en dat werd toegestaan omdat hij consequent was. Hij werkte altijd; aan zondagsrust of weekend deed hij niet.
Mijn vader had een eenmansbedrijf: hij was geen baas en geen knecht, hij had geen baas en geen knecht. Als het seizoen het weer en de zee het toelieten, was hij Zuiderzee-visser met een eenpersoonsroeiboot. Later, na de aanleg van de afsluitdijk, deed hij hetzelfde op het IJsselmeer. ‘s Winters, wanneer de zee te ruw en te gevaarlijk was, maakte hij sigaren die hij aan de plaatselijke bevolking verkocht. In de zomer leefde hij met de zee en de visvangst, in de winter trok hij zich terug in zijn sigarenschuur met zijn viool en zijn boeken. ‘s Zomers had hij geen tijd voor boeken en violen, bovendien waren zijn handen dan te stijf en te zeer (beschadigd door het water, het weer, de netten en de vis).
Sam Volten was belijdend anarchist, atheïst, vrijdenkend, antigodsdienst, antikerk, antimonarchie, antileger (dienstweigeraar: in de nor, Spijkerboor, een fort bij Purmerend, vond hij voor het eerst tijd om te lezen, want hij kwam uit een groot gezin, waar ook de kinderen van jongs af aan meewerkten in de sigarenmakerij), anti koloniale uitbuiting en onderdrukking, anti-alcohol, antischijndemocratie, antikapitalist, antifascist, antigeweld, antidictatuur, antislavernij, anti-…
Waar was hij voor?
Bevrijding en vrijheid. over wat daaronder begrepen en nagestreefd (met welke middelen en voor wie – voor allen?) zou moeten en kunnen worden, heb ik tot op vandaag geen antwoord. Ik heb zijn uiteenzettingen in mijn jonge jaren wel aangehoord, maar toen ik er met hem over zou hebben kunnen spreken en denken, was hij dood. De vrijheid was zijn eigen goed. Geen baas, geen knecht. Arm, trots, onafhankelijk. Altijd aan het werk, nooit ‘vrije’ tijd; een beroep met een grote mate van afhankelijkheid van de elementen.

Trijntje Broeder, mijn moeder, was de dochter van een landbouwer. Haar voorvaderen, zowel van vaders- als van moederszijde, bezaten oorspronkelijk veel land, maar dat was door vererving en andere rampen steeds kleiner in omvang en opbrengst geworden.
Zij had mijn vader ontmoet als lot- en celgenoot van haar broer Jacob, die evenals mijn vader in Spijkerboor wegens dienstweigering zijn straf moest uitzitten. Hun principes voor en tegen kwamen overeen, met dien verstande dat mijn moeder idealistischer was. Haar geloof in een betere wereld, in een beter lot voor de mensen, was groter dan dat van mijn vader. Zij was socialer, socialistischer zou ik bijna zeggen, en was aangesloten bij verenigingen en bonden (Blauwe knoop, gebroken geweertje…)
Ondanks haar zwakke gezondheid slaagde zij er in om het gezin met zachte hand en grote discipline, zonder straf of dwang, bij elkaar te houden en te verzorgen. Wij waren arm en de inkomsten waren onregelmatig. Zij was zuinig en sober, zij beheerde en bestuurde het huishouden. Mijn moeder was van grote ernst en trots. Zij liet zich niets wijsmaken, maar was zeer leer- en weetgierig. Streng en mild.

Met mijn twee jaar jongere broer heb ik weinig contact gehad. In zijn kinderjaren was zijn gezondheid niet best, daarna kwam hij in het eenmansbedrijf van mijn vader. Het werk in de vrije natuur deed hem goed. Hij was IJsselmeervisser en is op 24 februari 1972 als IJsselmeervisser verdronken, bijna 45 jaar oud.

Na de openbare lagere school in Andijk, heb ik de Rijks Hogere Burgerschool in Enkhuizen bezocht, en later die in Hoorn. Er valt weinig over te melden. Ik denk dat ik niet goed en niet slecht was. Ik heb er wel wat geleerd, misschien wel veel, maar dat heb ik pas later begrepen, toen ik de dingen zelf ontdekte, kon overdenken, en op mijzelf kon betrekken. Mijn Enkhuizer jaren waren, achteraf bezien, niet zo makkelijk. Door de solidariteit binnen het gezin werd verondersteld dat ik mijn vader hielp waar en wanneer dat mogelijk was. Voorl in de herfst (herfststormen) kon mijn vader mijn hulp goed gebruiken. Voordat ik op de fiets naar school ging, had ik met hem de netten al opgehaald: als roeier, hij haalde de netten binnenboord (voordien deed hij dat alleen). Als het gestormd had met grote golven en een woelige zee, was er behalve de vangst aan vis ook veel losgewoelde waterflora in de netten en waren de netten in elkaar gedraaid of op andere wijze in het ongerede gebracht. Dagelijks moesten de netten hersteld, schoongemaakt en gedroogd worden. Zo mogelijk hielp ik daarbij. De oogst (de gevangen vis) moest, als die tot onze grote vreugde groot genoeg was, per fiets of bakfiets naar de visafslag van Enkhuizen vervoerd worden. Dat deed ik. In latere jaren nam mijn boertje die taak en andere taken van mij over.

Met het vangen van vis heb ik, als kind al, immer grote problemen gehad. Van voedselketens, eco- en biologische evenwichten had ik geen verstand. Het leven bestaat bij de gratie van de dood. Ons leven is afhankelijk en wordt bepaald, niet alleen door onze eigen dood, maar evenzeer door de dood en het doden van ander leven; dat wij fokken, slachten en vreten. Tot op de dag van heden heeft dit onoplosbare en gruwelijke probleem mij bezig gehouden. Ik was en ben geen goede visser. Ik hou me bezig met betrekkingen, betrokkenheden en betrekkelijkheden.

Na de oorlog heb ik ruim een jaar in Amsterdam gewoond, en heb ik het Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs bezocht (de voorloper van de huidige Rietveldacademie). Op die school en in die stad heb ik de kunst, de moderne kunst, de moderne beeldende kunst ontdekt en tot op zeker hoogte eigen gemaakt. De kunst als wijze van leven, de kunst als stelling,  de kunst als wezen, de kunst als leven.
Ik had niet de pretentie maar wel het verlangen daar deel van te zijn, daar bij te behoren. Ik had voordien nooit werken van eigentijdse beeldende kunst gezien. het dorp Andijk en de school in Hoorn waren ver verwijderd van dit deel (en andere delen) van het echte leven. Na de ontdekking, de herkenning en tot op zekere hoogte de vereenzelviging met de moderne kunst, is mijn bewondering, zeker voor de grote meesters, toegenomen en is mijn verlangen om hiervan deel te zijn (al was het maar door kennis te nemen) gebleven.
Pas veel later heb ik (nog altijd zonder pretentie, maar wel ietsje anders) voor een klein deeltje in het grote gebeuren van de beeldende kunst mogen deelhebben en deelnemen. Dat deelte is mijn werk geworden, mijn leven ook. Ik ontdekte dat ik het werk de moeite waard vond, dat het mij niet alleen de mogelijkheden en het materiaal verschafte om aan en voor te werken; aan mijzelf en aan het werk. Het werk werd de verbinding tot mijzelf en het andere (en later van mijzelf tot de anderen). Dat is zo gebleven, in wezen hetzelfde gebleven, en toch altijd anders. Daarvoor heb ik wel mijn eigen wiel moeten uitvinden. En ik denk dat dat voor eenieder geldt. Alle dingen moeten steeds opnieuw uitgevonden en ontdekt worden. Door onszelf, opdat we ze op onszelf kunnen betrekken.
Toen ik had ontdekt en uitgevonden dat de kunst voor mij een mogelijkheid zou kunnen zijn om door het leven te gaan (ik wil wel kapot, maar niet aan niks en zeker niet aan lulderij), hebben de processen zich bijna als vanzelf voltrokken. Geleidelijk en met horten en stoten, omdat ik het wilde en omdat het werk zijn eigen wetten, noodzakelijkheden en consequenties stelt.

Ik heb op en in het platte vlak gewerkt – niet zo goed, maar wel ijverig en bezeten – tot ik het reliëf ontdekte, zoals dat zich eerst uit het vlak ontwikkelde en later zelfstandig werd. De reliëfs waren  in hout en gekleurd. Niet omdat ik het materiaal en de techniek beheerste, maar omdat je alles kunt maken wat je echt wilt maken. En dat deed ik, gebrekkig en met tekortkomingen.
Toch niet echt tevreden met het resultaat, en op zoek naar materialen en technieken die minder nadrukkelijk sporen van verbindingen zouden achterlaten en die de mogelijkheid zouden bieden om de ruimte zelf als component te gebruiken, te respecteren en te openbaren, ben ik volontair geworden bij de Nederlandse Dok- en Scheepsbouw Maatschappij, met als oogmerk en verlangen te leren lassen.
Dat leren lassen (elektrisch en autogeen) is in betrekkelijk korte tijd gelukt, maar het ‘ten behoeve waarvan’ ik wilde leren lassen, is opgeschoven omdat ik moest afvragen: wat las je eigenlijk aan elkaar? Zo ben ik metaalbewerker geworden in de werkplaatsen van de scheepswerf, waar een stagetijd van enkele maanden is uitgegroeid tot een periode van meerdere jaren. De kennismaking met materialen en technieken, gereedschappen en machines heeft aanvankelijk tot heel andersoortige dingen in mijn werk geleid en tot andere zaken aanleiding gegeven dan ik oorspronkelijk van zin was. Pas veel later heb ik voldoende kennis, vaardigheid, afstand, vrijheid, eerbied en erkenning jegens het materiaal en de werktuigen verworden om ze te kunnen hanteren. Het klinkt wat ernstig en wat sentimenteel zo was ik in die dagen en zo ben ik eigenlijk nog steeds.

Ik heb mijn eerste studiën op de Keukenhoftentoonstelling laten zien. De Keukenhof heeft een ding gekocht, de Staat der Nederlanden deed hetzelfde, de architect Pierre Cuypers heeft mij mijn eerste opdracht gegeven (voor Het Nieuwe Lyceum in Hilversum), professor Hammacher bracht mijn werk naar Bieënnale in Ventië.
Ik ben min of meer onafhankelijk geworden; zelfstandig, behorend tot de categorie van kleine zelfstandigen zoals dat heet. Ik heb mogen werken om te leren waaraan ik werkte, ik heb mijn dingen aan de openbare weg mogen neerzetten als dingen tussen de dingen. Door het timmeren aan de weg en in de openbare ruimte heb ik me moeten en willen bezighouden met de openbare ruimte zelf- een schaars en kwetsbaar goed – en met de inrichting, functies, betrekkingen en spanningen van de verschillende componenten die samen de openbare ruimte vormen en openbaren.

Over het ijzer

Wanneer je ijzer (of staal) voldoende verwarmt, wordt het vloeibaar. De verschillende verschijningsvormen van het metaal zijn afhankelijk van de temperatuur. De techniek maakt gebruik van dit gegeven (gieten, smelten,
lassen). IJzer is geen standvastige of duurzame toestand van het element. Het is een fase, tijdelijk en kortstondig, tussen erts en schroot of roest… als wijzelf.
IJzer is een humaan materiaal, een element dat nauw en direct verbonden is met de mens. De aarde draait tussen de magnetische polen wij draaien mee.
Onze hedendaagse wereld is nog altijd met ijzer gebouwd en geconstrueerd. Van de bewapening in het beton tot de bewapening van pantservoertuigen op rupsbanden, van fragmentatiebommen tot vuurtorens, van injectienaalden tot scheermesjes, van onderzeeërs tot hoogspanningsmasten, van bruggen tot rails- en treinstellen, van kompasnaalden tot kogels en kogellagers.

Het ijzer heeft mij gemaakt; ik ben er nauw mee verbonden. Het past me: het is hard, met grote weerstand. Alleen echte harde materialen kunnen door omgang en bewerking echt zacht worden. Het materiaal en de techniek maken een bewerking mogelijk met een tolerantie van nul. Een honderdste millimeter is een gangbare maat. Niets is vaag of hoeft onduidelijk te zijn. Het is wel moeilijke, maar in staal is duidelijk en exact te formuleren. Ik wilde het zo, en het moet zo.

De periode die ik ind e jaren vijftig op de scheepswerf heb doorgebracht, heb ik ervaren als waardevol en betekenisvol in mijn leven en werk. Ik heb kennisgemaakt met wonderen, kristallisaties, openbaringen, mogelijkheden, beperkingen en limieten.
Ik was een kunstenaar die meewerkte in de productie op schepen en in werkplaatsen. als het werk het toeliet, mocht ik voor mijzelf studeren en experimenteren. Met de nodige argwaan en terughoudendheid werd ik aanvankelijk getolereerd en bejegend. Terecht. Respect moet worden verdiend en afgedwongen door kwaliteit van product en prestatie, niet door protectie van de directie.
Toch zijn er altijd mensen die zich over je ontfermen en die je beschermen: de vakmensen die het zich kunnen veroorloven om je ‘the benefit of the doubt’ te geven.
Van die vaklieden heb ik veel geleerd, in velerlei opzicht. Ze zijn er bijna niet meer, ambachtelijk geschoolde vaklieden. De werf deed in mijn dagen een poging zich aan te passen door ouderwets, ambachtelijk vakmanschap (de oorsprong) te verenigen en te combineren met geautomatiseerde productiemethodes. Die strijd is verloren. Aziatische scheepswerven met veel personeel en de modernste middelen starten nieuw of opnieuw zonder de herinnering en ballast van vroegere tijden.
Profielstaal (H-, I-, T-balken) ten behoeve van mijn werken heb ik eerst zelf gemaakt. Later bemerkte ik tot mijn schrik en vreugde, dat ze al lang standaard gemaakt werden voor allerlei doeleinden, in alle tastbare afmetingen.
Ik had ze niet nodig voor de constructieve doeleinden, mijn werk hoeft niets te dragen dan zichzelf, maar ik had dit basismateriaal nodig vanwege de plastische kwaliteiten. Het verschafte mij de mogelijkheid om deze algemeen aanvaarde en gekende vorm van materiaal, constructies te bouwen waarbij het niet-materiaal als ‘kromme gaten’ de constructie begeleidde en bij elkaar hield; de muziek van het materiaal, van en voor zichzelf en voor mij.

Ik heb moeten en mogen samenwerken met vele en veelsoortige opdrachtgevers:
architecten, stedenbouwers, overheden en vertegenwoordigers van alle geledingen van het maatschappelijk leven. Ik heb geleerd, ingezien en ervaren dat openbare kunst niet alleen moet voldoen aan de wetten van de kunsten, maar dat er tevens voldaan moet worden aan een groot aantal al dan niet duidelijk geformuleerde eisen en wensen van praktische, planologische, economische, financiële en technische aard. Dat is heel moeilijk en als je het niet wilt of kunt, moet je het vooral niet doen. Er gaat veel tijd, beslommering, ergernis en teleurstelling in zitten, maar ook veel voldoening en vreugde als het uiteindelijk toch lukt of tot een resultaat leidt.
Het resultaat is het product van een gezamenlijke inspanning, van samenwerking door alle direct betrokkenen. De grenzen van het mogelijke moeten worden vastgesteld, daarbinnen ligt de betrekkelijke vrijheid van de kunstenaar. Tezamen wordt bepaald of de renzen overschreven of verlegd mogen en moeten worden. Dat is het proces, dat begint bij de opdrachtformulering en eindigt bij het neerzetten en overdragen van het kunstwerk op een vooraf bepaalde plaats, die tijdens het proces soms nog een ietsje verschoven is. Want daar gaat het ook over. Het is niet voldoende om een kunstwerk te ontwerpen en te vervaardigen en het buiten in de vrije ruimte neer te zetten. Je krijgt geen ruimte: er wordt ruimte beschikbaar gesteld, en je draagt medeverantwoordelijkheid voor die ruimte. Voordat het aan de anderen kan worden aangeboden, moet je eerst een (deel van de) ruimte scheppen en organiseren, zodat een kunstwerk kan zijn en functioneren in contrast en/of harmonie met het andere. Zo worden de dimensies van het kunstwerk steeds groter: waar we begonnen bij een klein stukje grond aan de openbare weg, zitten we nu bij de grondslagen en de inrichting van een democratische maatschappij. Wat moet die en wat doet die met kunst? Wat is de plaats en de betekenis van de kunst? in een democratische gemeenschap?

Kunst is een zaak van weinigen en voor weinigen. Kunst is in wezen elitair. Het is een eenzame bezigheid, die onder druk en spanning staat. Het kost inspanning, niet alleen van de kunstenaar, maar evenzeer van de beschouwer, de toehoorder, de lezer…
Het is wel van belang dat het aantal ‘weinigen’ toeneemt. Kunst leent zich er niet toe om te worden gepopulariseerd, geprovincialiseerd, gedemocratiseerd, gesocialiseerd, gebureaucratiseerd of geprivatiseerd, maar staat ook niet op een verheven voetstuk of ligt opgesloten in een ivoren torentje, achterzolderkamertje of een bankkluis.
Ieder lid van een democratische gemeenschap is vrij en wordt uitgenodigd om deel te nemen aan de kunst, maar hij moet er wel wat voor doen enw at voor over hebben; zonder inspanning komt niets tot stand. Bovendien is hij virj om er niets mee te maken willen hebben – hoewel dat nooit een verdienste is – en zich te verzetten wanner hij denkt hinderlijk lastig gevallen te worden.

Recreatie is herscheppen. Alle dingen moeten steeds opnieuw geschapen worden, het wiel wordt voortdurend opnieuw uitgevonden. Recreatie in de pretparksfeer betekent afleiding. Afleiding van het wezenlijke, geen afgeleide van het wezenlijke. Kunst dient vrij toegankelijk te zijn, opdat ze als informatiemedium kan functioneren op dit moment van de tijd en de ruimte, waar de kunst zelf uit voorkomt en wat ze mede formuleert.
Alle materiaal is beeldend materiaal, inclusief wijzelf. Alles mag en alles kan, alles is juist ind e kunst, zelfs schokken, kwetsen, beschadigen, vernietigen, verkrachten, vermoorden. Er moet wel een noodzaak voor zijn, het moet wel beleden en verantwoord worden en het moet een functie in het kunstwerk vervullen. Ik kan me soms een subtielere wijze van materiaalgebruik voorstellen, en ik geef daaraan de voorkeur. Ik heb moeite en maak bezwaar tegen vervuiling, ook in de kunst. Vervuiling is het oppervlakkige, tendentieuze resultaat van te weinig inspanning, te weinig respect, te weinig bewustzijn, van een teveel aan kortzichtige gemakzucht en van het hanteren en nastreven van modieuze effecten.

Het zou mooi zijn, en zelfs vanzelfsprekend, wanneer de overheid, het gekozen en verantwoordelijke bestuur, dit beginsel onderkende, erkende, er naar handelde. Wanneer zijn zich van haar verantwoordelijkheden bewust was, maatregelen nam en voorwaarden zou scheppen om het formuleren te bevorderen en om de gemeenschap in de gelegenheid te stellen om te participeren. Zolang kunst niet gehoord, gezien, gevoeld, ervaren wordt, bestaat ze maar gedeeltelijk.  Kunst vervult pas ene levensfunctie wanneer ze verteerd en opgenomen wordt.
In die zin vervult kunst een functie in een actuele democratie. Niet door de popularisering en bezoekersaantallen, maar door de uitdagende uitnodiging aan degenen die zich betrokken voelen.
Hier komen ethiek en esthetiek bij elkaar; esthetiek niet in de zin van oppervlakkige decoratieve schoonheid en ethiek niet als goede bedoelingen voor een goed, maar halfzacht doel.

Wat als je goedwillende overheid, zelfs met inzicht en visie waar het kunsten betreft, met de kunsten aan met wanneer dit inzicht en die visie maar door een klein deel van de gemeenschap ervaren, gedragen, beleden en onderschreven wordt, weet ik ook niet.
De afstand, het gapende gat tussen degenen die van de kunst zijn en degenen die er niet mee te maken (willen) hebben, die buitengesloten zijn – willens en wetens of omdat ze niet willen en niet weten = is nog steeds groot en wellicht onoverbrugbaar. Het is feitelijk en verontrustend. Hoewel: ik kan de formuleringen in die filosofie of in de natuurkunde ook niet van dag tot dag volgen en op mijzelf betrekken. Het gaat buiten mij o en ik ervaar dat als een tekort en als een gemis.
De ervaring leert mij, en ons,  dat we als tijd-, ruimte- en lotgenoten in hetzelfde schuitje zitten, maar dat alle schuitjes verschillend zijn. En dat leert ons de wederzijdse en zelfs tegengestelde ervaringen van afhankelijkheid; een nieuw beginsel, een nieuwe ervaring, een nieuwe (noodzakelijke) actieve deelname aan een democratische overlevingskans, een nieuwe dimensie, die (op dit moment) alles omvat en allen betreft of niet.
Ik zou niet willen beweren dat de kunsten in deze processen een rol van onmisbare betekenis spelen. Ik denk het wel, en ik ervaar het ook, maar ik zit in mijn eigen schuitje.

Toch zou ik willen, dring ik er op aan, bepleit ik, dat in een leven en een wereld waarin alles in specialismen en specialiteiten uit elkaar valt en de delen zich verder van elkaar verwijderen, de formulering, het aan de orde stellen, de intelligentie van de emotionaliteit, het alles betreffende, het alles aanrakende vanuit de oorsprong, het alles omvattende (of het nu het zwarte gat, de explosie of de implosie betreft, de scheiding of de fusie met of zonder argwaan, met of zonder instemming, met of zonder (h)erkenning) beschermd en gehandhaafd blijft. Al was het maar om deze gezamenlijke overlevingskansen in tijd en ruimte nog een tijdje te laten voortbestaan.
De kunsten zijn niet zaligmakend, zij bieden geen troost of verlichting, zij leggen niets uit (er valt niets uit te leggen of te verklaren). Zij scheppen verwarring. De kunsten zijn de begeleiders van ons (dagelijks) leven en als zodanig zijn zij van een algemeen belang, dat de steun van het algemeen belang (de overheid) verdient en behoeft.

We kunnen ons niet veroorloven om zelfs kleine kansen om bij het moment van de (onze) tijd en ruimte te blijven, ongebruikt te laten. Het is niet genoeg om het bestaan te bevestigen. Het gaat om de aandacht voor het andere, het andere is het nieuwe. Helemaal nieuw is er niets: het bestaat niet en we zouden het zelfs niet kunnen waarnemen. Kunst is een omgangsvorm: nieuwe associaties, nieuwe combinaties, nieuwe visies, nieuwe omgang, nieuwe vorm. Geplaatst in een groter kader, zijn er meerdere en andere betrekkingen, en ontstaan er relaties en relativeringen met als gevolg en bijwerking ernstige botsingen en schrijnende gaten, verheven ontroeringen en zelfs illusies van harmonie. Je moet er openingen voor maken (voor de kunst), gaten voor laten vallen, ruimte en ruimten voor scheppen. Vakverenigingen, sponsors en bestuurders scheppen geen kunst. Zij hebben een andere kijk op kunst en behartigen andersoortige belangen; hun streven is gericht op andere doelstellingen en nevenverschijnselen. Dit hoeft niet kwalijk te zijn, maar het schept wel verwarring en is in vele gevallen af- en misleidend, omdat het gebaseerd is op misvattingen en misverstanden met als gevolg effecten en pogingen om de kunst in hun bange en enge hoekje te drijven.
Een zekere mate van afhankelijkheid hoeft niet schadelijk te zijn, mits de zelfstandigheid wederzijds erkend is, en de verbindingen en verbintenissen niet leiden tot vreemdsoortige, parasitaire vermengingen en mengsels.
Ik heb mij altijd afgevraagd: waar gaat het om en over? OP basis van wat? en ten behoeve van wat?
Zo heb ik zitting genomen in en deelgenomen aan vergaderingen en commissies voor overleg, beleid, bestuur… van de Raden voor de Kunst (van stad en land), van de Raden voor de Stedenbouw (van stad en Staat), van Kunst- en adviescommissies van steden, universiteiten, en stichtingen. En zo ga en kom en rol je van het een in het ander. Ik heb me nooit een vertegenwoordiger van een groep gevoeld, het groepsbelang is een stukje van het algemeen belang. Door een onafhankelijke opstelling verwerf je de mogelijkheid en de vrijheid om zowel de bestuurders als de ambtenaren en de kunstenaren op hun tekortkomingen en hun kortzichtigheden te wijzen. Overigens wel met het besef en de bescheidenheid dat mijn bijdrage, als die van ieder ander, niet tot resultaten leidt, maar dat het resultaat een resultante is, die moeizaam en langs lange wegen tot stand komt. Vanuit een overtuiging, een zienswijze, een geloof van mijn part, een kans, die je niet onbenut mag laten en die je argeloos en met de nodige argwaan moet stellen in alle geledingen en op alle niveaus.
Ik denk dat ik dat gedaan en nagestreefd heb. Absoluut: kom maar op met andere tegengestelde argumenten. Relatief: het is misschien wel zo, of niet, of anders, maar wat dan nog en juist daarom.
Ik denk dat ik heb bijgedragen om sommige (min of meer) ernstige rampen te voorkomen of te verhinderen en dat er enkele geode zaken mede door mijn toedoen tot stand gekomen of bevorderd zijn.

 

Volgens de vroeg-keltische overlevering dalen de zielen van overledenen tijdens deze Nacht af naar de aarde om hun dierbaren te zoeken. Het is de taak van ons -stervelingen- om ze te laten weten waar we op ze wachten, met lichtjes en muziek, van zonsondergang tot aan het ochtendgloren, opdat weer even verenigd zullen zijn voor 1 volle dag, de Dag van de Doden. Deze rituele Nacht biedt ons troost én vreugde, want we zijn niet alleen.

Kunstenaarscollectief Convoi Exceptionnel creëert hiertoe een betekenisvolle ontmoetingsplek in het Droogdok, en begeleidt je met Licht in de Duisternis door Troost-kunst. De Veerman zet je met gedenkkaarsje over in zijn bootje, terwijl water tot leven komt, opdoemende beelden de nacht verlichten, en de Fluisterwolk je omhult met alle namen, steeds meer en meer. Tot aan het ochtendgloren blijft er gelegenheid tot het bijzetten van een kaarsje en het toevertrouwen van een naam aan de Fluisterwolk.

Met gepaste Rouw(e) Klanken, Rouwkost & Troostdrank vieren we tegelijkertijd het leven met de dood in ons Rouw(e) Theater in de Scheepsbouwloods.

Naar een oorspronkelijk idee van Hetty van Bommel en gemaakt door Stichting Convoi Exceptionnel.

De 5e editie op 2 november 2019 op de NDSM tijdens de Museumnacht:

 

Geschreven door: Chris Keulemans

Tien jaar geleden was het stil op de pont van Centraal naar Noord. Mensen rookten zwijgend een sigaret en staarden in de verte. Een smartphone had nog bijna niemand. Hipsterfietsen bestonden niet. De hipster zelf was nog niet uitgevonden. De Canta wel, natuurlijk. Aan de overkant stond exact 1 café: Café de Pont. Een goeie plek voor bier, uitsmijters en hamburgers.

Links van de pont stonden de hekken van Shell. Daarachter lag water. Het fietspad, het terras van de Tolhuistuin, de brug en zelfs Eye, het filmmuseum – dat was nog allemaal water. Pas in het voorjaar van 2008, toen Shell zich begon terug te trekken, werd er land opgespoten. Vanaf dat moment ook dook er kunst op langs de oever. Grappige, grimmige, bespiegelende of activistische beelden. Gemaakt voor de tijdelijkheid vaak, soms met de hoop op langer. Nu zijn ze allemaal weg. Van het effect dat ze beoogden, en soms ook echt hadden, valt geen spoor meer te bekennen.

In de tuin van de voormalige portierswoning, vlak achter café de Pont, landde zes weken lang een grijs bouwwerkje dat er niet veel vriendelijker uitzag dan een Oost-Duitse grenspost. Het was Hotel Experimenta van ontwerper Jan Konings. Er paste precies een 2-persoons bed in. Meer niet. Het idee was: de hele buurt is het hotel. Zoek je ontbijt, badkamer, wasserette of kapper? Loop de deur uit en je gaat ze vinden.

Hotel Experimenta maakte deel uit van Urban Play. Droog Design had 13 nieuwe interventies, instrumenten en speelelementen opgesteld langs de oevers van het IJ. ‘Door de creatieve ingrepen en de inbreng van de stedeling,’ schreef Droog,  ‘roept dit experiment in stedelijk ontwerp politieke en sociale vragen in de stad zelf op. Hoe tolerant staan we tegenover de interactie van bewoners met de fysieke stad? Wat zegt dit over de vrijheid van de stadsbewoner om creatief te zijn in zijn eigen stad? En wie heeft hierin het laatste woord?’

Eye stelde in die zomer van 2008 geen politieke en sociale vragen. Dat ze van het Vondelpark verhuisden naar Noord, als eerste culturele instelling van formaat, was een statement op zichzelf. Het iconische gebouw lag nog op de tekentafel. Maar ter begroeting van hun nieuwe buren zetten ze alvast een groot scherm neer op het witte zand en vertoonden James Bond’s Casino Royale in de open lucht.

Van datzelfde strand maakte bewonersvereniging Amsterdam Noord Groene Stad aan het Water (ANGSAW) even later een beeldentuin. Sculpturen van hout, brons, zink en steen stonden over de oever verspreid als schaakstukken na een verliespartij. Onder de oktoberwolken ging er een uitdagende schoonheid vanuit. Alsof die beelden de toekomst tartten hier voet aan wal te zetten.

De toekomst was onherroepelijk onderweg. In de tweede helft van 2009 werd de verlaten kantine van Shell, tegenwoordig restaurant THT, het speelterrein voor de nachtmerries en wensdromen van kunstenaars, ontwerpers en architecten. De uitgestrekte ruimte met de grijze, sleetsgetrapte vloerbedekking, de nissen en hoeken van het bijenkorfachtige gebouw, de ramen aan alle kanten, het was een nukkige maar verleidelijke expositieruimte in die korte periode tussen Shell en het Purmerend-op-poten dat er nu staat.

De eerste tentoonstelling was Weak Signals, Wild Cardsvan de jonge, internationale curatoren van de Appel. Ze hadden een half jaar in Noord gebivakkeerd en zagen door de ogen van projectontwikkelaars hoe hier woontorens, sjieke horeca en appartementen aan de waterkant moesten verrijzen. Ze verbaasden zich over de beleidsmakers en hun blinde geloof in de Creatieve Stad, die geheel bewoond zou worden door, zoals dat heette, ‘zelfstandige, vindingrijke individuen die voortdurend bezig zijn zichzelf te verbeteren.’ In de volksmond: hipsters. Zou het ook anders kunnen, vroegen de curatoren zich af, toen de financiële crisis de ontwikkeling van de Noordelijke IJ-oever stillegde. Ze vroegen: ‘Welke andere vormen van gemeenschap zijn er mogelijk behalve wat de projectontwikkelaars voor zich zien? En wat voor publieke kunst zou je kunnen maken voor deze alternatieve gemeenschappen?’

Ook de tentoonstelling Amsterdam Vrijstaat, onderdeel van de Internationale Architectuur Biënnale, zag dat de crisis ruimte bood. Zef Hemel, nu hoogleraar grootstedelijke vraagstukken, nodigde 9 stedenbouwkundige bureaus uit om een grote maquette te maken voor de toekomstige metropool. Geen uitvoerbare plannen wilde Hemel, en ook geen utopieën. Wel: antwoorden in de maak, op de vragen die hem cruciaal leken voor de stad van de toekomst. ‘Kunnen toeval, ingevingen en spontaniteit een plaats krijgen in het planningsproces? Hoeveel ruimte is er voor experimenten? Is er een planning denkbaar die gelaagd is, incompleet, vol tegenspraak, in bepaalde opzichten chaotisch, open?’ Een van de maquettes was van bureau Urhahn. Dat stelde zich een vrijstaat voor in Noord: 100 percelen van het Vliegenbos uitgegeven aan bewoners met goede initiatieven. Een reuzenrad, een permanente kofferbakmarkt, moestuinen en kleine festivals. Het hoefde niet uitgevoerd en het is ook niet uitgevoerd. Omdat professionals alleen praten over chaotische, open planning zolang er geen geld is om plannen ook echt waar te maken.

Naast de lege kantine lag een ponton met een rond glazen dak, ook leeg. Infocentrum Overhoeks was overbodig, nu de bouw was stilgelegd en er dus geen woningen meer hoefden te worden verkocht. Vanuit de Tolhuistuin organiseerden we daar de driedaagse Niemandsland: visioenen voor het braakland. Het was oktober 2011. We keken uit over de 51 hectare grond die Shell had achtergelaten. Alle laboratoria, kantoren en loodsen waren gesloopt. De gifgrond lag erbij als een maanlandschap. Ekim Tan, architect, presenteerde in die ponton Play Noord! Burgers, bestuurders, ambtenaren, kunstenaars en ontwikkelaars stonden samen rond een grote tafel met de plattegrond van het gebied. In teams mochten ze gekleurde blokjes – huurwoningen, koopwoningen, voorzieningen etcetera – plaatsen waar ze dat het beste leek. Na een lang weekend lag er een collectieve maquette die in alle opzichten afweek van wat we vandaag op Overhoeks aantreffen.

Twee kilometer verderop, aan de andere kant van het braakland, keek een half gesloopt gebouwtje breed lachend toe. Een onbekende kunstenaar had er twee ogen op geschilderd, een geel neusje en rode lippenstift rond de schaterende holte in de muur. Het heeft er nog lang staan te lachen, voordat ook zij tegen de vlakte moest.

Dwalen kwam in al die plannen niet voor. Het richtingloze gemijmer, dat iedere stadsbewoner kent, en zeker degene die niet hier geboren is. Het dobberen over straat, het observeren van al die beweging om je heen, alsof ieder ander er zeker van is waar hij vandaan komt en waar ze naartoe op weg is. In een gebied waar alles draait om vastgoed en vierkantemeterprijzen is er voor zulke overpeinzingen geen ruimte – maar ze zijn er wel op hun plaats. Sarah Payton, kunstenaar en Noorderling van Amerikaanse afkomst, begreep dat. Op de oever naast de pont plaatste ze in juli 2012 een verrekijker van roestend staal op een betonnen voet. Keek je er doorheen, dan zag je niet de overkant maar haar meanderende filmbeelden van de stad, met muziek van Machinefabriek onder haar richtingloos mijmerende voice-over.

In de twee jaar voor de bouw weer op gang kwam stonden een paar kunstenaars stil. Ze stelden ons de vraag wat er van de planeet overblijft als we zo genadeloos doorproduceren. Peter Smith, die enorme kunstwerken maakt van achteloos achtergelaten materiaal, legde in 2012 een wereldbol met een doorsnee van vijf meter in het IJ, helemaal gemaakt van plastic flessen. Smith is een kunstenaar met een missie. ‘Dit is het meest overbodige milieuprobleem dat wij hebben,’ zei hij. Als alle Nederlanders één keer per week een stuk zwerfafval opruimen, ligt er niks meer.’ De wereldbol ligt nu in reptielenzoo Iguana in Vlissingen.

Toen lag hij aan de voet van de leegstaande Shell-toren. Op de begane grond daarvan was de hele zomer het Tijdelijk Museum open, een initiatief van Nathalie Faber en Claartje Kortbeek. In heel Amsterdam stond op dat moment 1,3 miljoen vierkante meter kantoorruimte langer dan een jaar leeg. Faber en Kortbeek nodigden kunstenaars uit om zulke ruimtes tijdelijk van nieuwe energie te voorzien – met werk dat ging over duurzaamheid. Een breimachine op windenergie, Hollandse stillevens van gerecycled plastic en het onderzoek van Arne Hendriks naar het krimpen van de menselijke soort, waardoor we het energie- en voedselprobleem zouden kunnen oplossen.

Om ons er vast aan te laten wennen hoe het is om klein te zijn, bedacht Hendriks een jaar later een gigantische keukentafel en twee keukenstoelen. Op 4 en 5 mei 2013 stonden ze op de Dam. De Telegraaf schreef: ‘De tafel, zo groot als een klein huis, is ontworpen en gebouwd door Stichting Stadshout, een collectief van meubelmakers, houtbewerkers, ontwerpers, en een boomverzorger. Oprichter en meubelmaker Crisow von Schulz zegt: “Wij verzamelen en verwerken de bomen uit eigen stad. Voor deze tafel werden er stammen verwerkt uit alle delen van Amsterdam. De stoelen zijn bijna compleet uit een populier uit de Prinses Irenestraat, in de tafel zit onder meer een iep uit het Vliegenbos en lindes uit de Orteliusstraat.”’ De tafel en de stoelen waren indrukwekkend, Amsterdams, duurzaam en leuk. Van de Dam verhuisden ze naar de oever naast de pont. Ze werden dag en nacht beklommen en bedanst. Maar de IJ-promenade was intussen af. Eye was open, de Tolhuistuin even later ook, de A’DAM toren volgde in 2016. Op Overhoeks verrezen na een lange bouwstop de appartementencomplexen weer. En die keukentafel was niet meer leuk maar een beheersrisico.

Hotel Experimenta, de beeldentuin, de tentoonstellingen in de lege kantine, het lachende gebouwtje, de kijker van Payton, de wereldbol van Smith, de keukentafel van Hendriks en het Tijdelijk Museum – ze zijn allemaal weg. Net als de politieke vragen die ze stelden, de alternatieve gemeenschappen, de spontaniteit in het planningsproces, de collectieve maquettes, het mijmeren over identiteiten, de kritiek op het genadeloos doorproduceren. Kunst is er nog genoeg, kritische ook, maar daarvoor moet je nu naar binnen, bij Framer Framed, Eye of de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten.

Ik moet nog wel eens denken aan het enige kunstwerk waar de ontwikkelcombinatie Overhoeks zelf de opdracht voor gaf. Dat was meteen ook het enige abstracte. Ergens in 2007 lag er opeens een kleine pyramide van kunststof in het water, ter hoogte van het toekomstige Eye. De naam en de maker van het werk heb ik niet meer kunnen achterhalen. ’s Avonds hoorde het verlicht te zijn. Maar meestal bleef het donker. De stroomvoorziening bleek moeilijk te onderhouden. Op een dag was het weg. Tien jaar later denk ik: de meesters van de tijdelijkheid, dat zijn niet de kunstenaars zelf. Die kiezen alleen voor tijdelijkheid als het moet en als het mag. Ze hebben zichzelf niet onmisbaar weten te maken. De ware meesters zijn de bestuurders en ontwikkelaars. Zij zijn het die de ruimte scheppen voor al die grappige, grimmige, bespiegelende of activistische beelden. Ze maken het mogelijk en soms betalen ze er zelfs aan mee. Tot het tijd is om het werk af te maken. Dan is het uit met de kunst.

Ik sta op het terras van Eye en kijk om me heen. Ik moet terugdenken aan de vragen die Droog Design stelde in 2008: ‘Door de creatieve ingrepen en de inbreng van de stedeling roept dit experiment in stedelijk ontwerp politieke en sociale vragen in de stad zelf op. Hoe tolerant staan we tegenover de interactie van bewoners met de fysieke stad? Wat zegt dit over de vrijheid van de stadsbewoner om creatief te zijn in zijn eigen stad? En wie heeft hierin het laatste woord?’

 

Geschreven door: Sietske Roorda

Duur: 45 minuten

Deze kunstroute start en eindigt bij plekken die Noord verbinden met de rest van de stad Amsterdam: het spiksplinternieuwe metrostation Noord bij het Buikslotermeerplein en de afslag vanaf de A10 naar de Waterlandpleinbuurt. De route doorkruist het hele oostelijke deel van Amsterdam Noord. Het is een deel van de stad dat gekenmerkt wordt door nieuwbouwwijken, zoals de Waterlandpleinbuurt en het befaamde woningcomplex Het Plan van Gool. Om de grote afstanden te overbruggen tussen de vijf hoofdkunstwerken zijn er in deze kunstroute nog zes andere kunstwerken uitgelicht op de kaart, die bezoekers kunnen bekijken.

De naast het Buikslotermeerplein gelegen nieuwbouwwijk van architect Frans van Gool werd in 1968 opgeleverd en bestond destijds uit 1.100 woningen. De vijf verdiepingen hoge flats worden gekarakteriseerd door overgangsbruggen, die lijken op vliegtuigtunnels, en open galerijen. Het was in de beginjaren een trendy wijk waar jonge gezinnen, academici en kunstenaars kwamen wonen. Recent is het Plan van Gool gerenoveerd en het is de vraag hoe de wijk zich verder zal ontwikkelen. In ieder geval staat het op de lijst van Jonge monumenten van de gemeente Amsterdam.

Verder oostwaarts ligt de Waterlandpleinbuurt. Deze buurt werd ook ontwikkeld in de jaren ’60, maar wordt op dit moment grondig vernieuwd. De nieuwbouwflats van woningcoöperatie Ymere rondom het Waterlandplein zijn al klaar. Ze tellen wel 13 verdiepingen en zijn te herkennen aan hun kleurverloop, van donkerrood naar oranje, geel en beige. In totaal zullen in deze wijk 5.300 woningen worden opgeleverd.

De vraag die we ons door deze route kunnen stellen, is wat de rol is van kunst in deze nieuwbouwwijken. Kunst kan functioneren als een toegangspoort tot een stadsdeel, of je nu gebruik maakt van het openbaar vervoer of met de auto reist. Soms hebben kunstwerken de taak om de menselijke schaal terug te brengen tussen de torenhoge flats, of bieden ze een plek voor ontmoeting. Dan verschijnt het weer in de vorm van straatbetegeling, die voorbijgangers bewust probeert te maken van de natuur in en rondom Amsterdam Noord.

 

Geschreven door: Sietske Roorda

Duur: 60 minuten

De 15 flats van Molenwijk torenen hoog uit boven de piepkleine huisjes van Tuindorp Oostzaan. Het verschil tussen het in de jaren ’20 ontwikkelde kneuterige tuindorp en de in de jaren ’60 gebouwde moderne flats kan haast niet groter. Ondanks het moderne karakter van de architectuur, verwijst het woningplan van architect K. Geerts voor Molenwijk toch op diverse manieren naar het landelijke Holland.

Ten eerste dankt de buurt haar naam aan de plaatsing van de flats. Als je van bovenaf kijkt, lijken de flats samen namelijk op de wieken van een molen. Daarnaast is elke flat vernoemd naar een type molen, zoals Bovenkruier, Grondzeiler en Tsjaker. Verder is Molenwijk omringd door een opgehoogde weg, wat benadrukt dat je in Polder Oostzaan bent, omringd door dijken. Dit geeft het gevoel dat je je middenin een kleine enclave bevindt, met zijn eigen basisschool, bibliotheek en winkelcentrum. Met een auto kun je Molenwijk niet inrijden, die moet je achterlaten bij de parkeergarages. Hierdoor kom je tussen de flatgebouwen alleen wandelaars en fietsers tegen. In deze oase van groen kun je de vogels ’s ochtends horen fluiten. De kunstwerken in Molenwijk die opgenomen zijn in deze kunstroute, kenmerken zich door de referenties naar de buurt waarin ze zich bevinden, of het nu gaat om molens, de wind, de vogels of de diversiteit aan bewoners.

Ook laten de kunstwerken in Molenwijk zich kenmerken door speelsheid, wat contrasteert met de strakke flatgebouwen van de oude nieuwbouwwijk. Het woningplan is gestoeld op dezelfde architectonische principes als de Bijlmermeer. De wijk wordt dan ook ‘de Bijlmer in het klein’ genoemd. De 1256 appartementen hebben een oppervlakte van gemiddeld 95 m2, waardoor ze erg in trek waren bij jonge gezinnen toen ze in 1968 werden opgeleverd. Er woonden ook veel intellectuelen, hierdoor stond er zelfs één flat in de volksmond bekend als ‘de onderwijzersflat’. De meeste kunstwerken die in Molenwijk te vinden zijn, stammen ook uit deze periode.

Later kreeg Molenwijk, terecht of niet, het imago van een verloederde buurt. Bewoners voelden zich onveilig, zoals blijkt uit de gemeentelijke veiligheidsindex van 2016, hoewel dit niet in de verhouding stond met de criminaliteit die er daadwerkelijk was. Inmiddels is het tij aan het keren en is de buurt opgeknapt, mede door meer recente kunstwerken die geplaatst zijn. Zo zijn overal in de buurt de kunstverkeersborden van Molenwijker Henk Veen te vinden. Daarnaast is er de muurschildering van het kunstenaarsduo Karski and Beyond in de parkeergarage van de flat Rosmolen. Tenslotte opende het tentoonstellingscentrum Framer Framed in 2018 Werkplaats Molenwijk. Deze plek functioneert als een residency voor kunstenaars, een tentoonstellingsruimte en een buurtcentrum. Het vormt tevens het startpunt van deze route, die leidt langs leeglopende ballonnen, geestige verkeersborden en een paar echte ‘woezels’.

 

Framer Framed in de Molenwijk – door Chris Keulemans

Het is een onwaarschijnlijk plan. En dapper. En logisch.

Op het eerste gezicht liggen Framer Framed en de Molenwijk in alle opzichten ver van elkaar weg. De Molenwijk is het prototype van de oude nieuwbouwwijk. Framer Framed is een platform voor beeldende kunst in de eredivisie van Nederland. De Molenwijk ligt in een stille uithoek van Noord, vlakbij de A10. Framer Framed is gevestigd in de Tolhuistuin, aan de booming Noordelijke IJ-oever. Framer Framed is genomineerd voor de Amsterdamprijs. In de Molenwijk staan een paar vergeten kunstwerken in het gras tussen de flatgebouwen. Framer Framed stelt vanaf 2009 de positie van transculturele kunst in Nederlandse kunstinstellingen ter discussie en geeft zelf het goede voorbeeld. De Molenwijk is vanaf 1968 een buurt die een omgekeerde gentrificatie meemaakt: de eerste bewoners werden streng gescreend op werk, inkomen, kerk en vakbond; later trokken er steeds meer gezinnen met lagere inkomens naartoe. Framer Framed wil collectief cureren. In de Molenwijk weten veel mensen niet meer wat het is om elkaar op de galerij te groeten. En toch.

Bekijk je de Molenwijk vanuit een helicopter of drone, dan is het een parel van modernistische architectuur in het groen. De flatgebouwen staan kruislings met hun wieken tussen de bomen. De fiets- en wandelpaden slalommen er omheen. Het winkelcentrum, met de bibliotheek en de vernieuwde Zeeman, heeft een opknapbeurt gehad en voelt nu stads en dorps tegelijk. Het is een wijk met ambitie – en al is die ambitie versleten, voelbaar is ze nog steeds. Tuindorp Oostzaan is vlakbij, net als de NDSM en de pont naar de stad, maar tegelijk is het een wereld op zichzelf. Met oude en jonge wereldburgers: Gerrit en Shaniqua, Mihai en Annie. Er is alleen, door planningsfouten en bezuinigingen, nauwelijks een publieke ontmoetingsruimte voor al die wereldburgers te ontdekken. Behalve dat winkelcentrum. En de Molenwijkkamer. Daar is, in een comfortabel ingericht zaaltje onder parkeergarage Paltrok, elke dag wat te doen: naailessen, Soep en Taal, kookclubs en samen eten.

En nu komt Framer Framed een kunstplek openen in de ruime, lichte studio ernaast. Lange tijd was dit het atelier van beeldhouwster Hanna Mobach. Nu stelt woningcorporatie de Alliantie de ruimte beschikbaar aan Framer Framed. Die trekken er vanaf september 2018 in. En de eerste tentoonstelling 50 jaar Molenwijk gaat natuurlijk, in dit 50ste jubileumjaar, over de Molenwijk zelf.

Voor initiatiefnemers Cas Bool, Josien Pieterse en Minouche Wardenaar is dit een logische stap. Toen Bool en Pieterse Framer Framed openden in de Tolhuistuin, in 2014, dachten ze in de culturele periferie terecht te komen. Precies wat ze wilden: ergens tussen de mensen die wel en niet aan kunst gewend zijn in. Maar al snel bleek de IJ-oever zo populair dat ze hetzelfde publiek trokken als in het centrum. Terwijl ze juist zichzelf en hun kunstenaars en hun bezoekers uit de bubbel van het dominante kunstcircuit wilden trekken. Dan is het aanlokkelijk om ook in de Molenwijk te beginnen. Het is een canvas. Er zijn personages. Er zijn vergezichten. Er is een oppervlakte en er zijn diepe lagen. Maar een kunstwerk is het nog niet. De compositie is nog niet af. Daarvoor is het oog van de curator nodig, die een compositie weet samen te stellen van al die elementen. Beter gezegd: curatoren. Framer Framed zelf, gastkunstenaars – en natuurlijk de Molenwijkers.

Ter voorbereiding is Framer Framed niet over één nacht ijs gegaan. Twee keer hebben ze een lichting studenten gevraagd om op onderzoek te gaan naar hoe de Molenwijkers hun buurt ervaren en wat ze er aan kunst zouden willen zien. Afgelopen winter trokken studenten van de master sociologie, onder leiding van Adeola Anigbokan, door de buurt. In mei en juni was het de beurt aan studenten van de minor Publiek en Media aan de Reinwardt Academie, binnen de module participeren van Marjelle van Hoorn. Allemaal hebben ze rondgelopen tussen de mooie en de afgetakelde flatgebouwen, in het winkelcentrum gehangen, mensen thuis gesproken of in het park, kinderen en bewoners van het eerste uur, nieuwe en oude medewerkers van stadsdeel en woningcorporaties.

De jonge sociologen komen tot een helder advies: als je hier iets nieuws wil beginnen, zoals Framer Framed, dan moet je echt iedereen betrekken. Want er zijn achter die deuren en tussen die bomen zoveel verschillende stemmen, stemmen die elkaar veel minder goed verstaan dan de bewoners van weleer, deze buurt bestaat uit zoveel uiteenlopende en niet op elkaar aangesloten verhalen, dat de rijkdom voor het opscheppen ligt als je die bij elkaar brengt. En dan wel met speciale aandacht voor de opgroeiende jongens, want voor hen is hier veel te weinig te doen, en voor de opgroeiende meisjes, die veel te vaak onzichtbaar blijven in de publieke ruimte.

De studenten van de Reinwardt Academie, die mensen opleidt om met een nieuwe blik te kijken naar erfgoed en museologie, namen hun module participeren letterlijk. Zij waren het die participeerden. Ze moesten onderzoeken hoe je de Molenwijkers zou kunnen betrekken bij de nieuwe kunstruimte, maar kregen vooral zelf het ene na het andere lesje Molenwijk. Ze waren zich ervan bewust niet meer dan bezoekers te zijn. Ze stuitten op een wijk die buitenstaanders op het eerste gezicht weinig te bieden heeft. Een bolwerk waar je niet binnenkomt als je codes niet kent. En toch hechten mensen zich eraan. Ze voelen zich er thuis. Ze klagen en hebben heimwee naar hoe het hier vroeger was – twee vormen van luxe die alleen de bewoner zelf zich kan permitteren, de bezoeker niet. Dus de studenten begonnen verlegen, maar werden op hun gemak gesteld door de bierdrinker op het parkbankje, de gepensioneerde beheerder, de kinderen op het schoolplein, de studenten die hier al wonen in ruil voor gemeenschapsdiensten.

En nu staat Framer Framed voor een keuze. Hoe gaan ze al die verschillende verhalen laten klinken? Hoe componeren ze een kunstwerk van alle elementen die er al zijn: gaat dat de werkelijkheid reflecteren of gaat het die overstijgen? Vijftig jaar Bijlmer wordt in 2018 op allerlei manieren herdacht. De utopie, de Surinaamse golf na de onafhankelijkheid, de kloof tussen gebouwde en geleefde werkelijkheid, de vliegramp, de donkere jaren, de transformatie. Daar ligt het drama voor het oprapen. En de Molenwijk? Die raakt alleen maar heel langzaam steeds verder vervuild, zucht een oude bewoner in een van de studentengesprekken. In de Molenwijk is het drama traag en zijn de momenten van warmte zeldzaam maar nooit ver weg.

De keuze van Framer Framed gaat tussen het inzoomen op kleine tekens van verval of schoonheid – en het uitvergroten van mensenlevens op de vierkante centimeter tot universele proporties. In de exposities die ze tot nu toe hebben gepresenteerd zijn beide voorgekomen: kunstenaars van over de hele wereld hebben gerangeerd tussen intieme familiegeschiedenissen en onrecht dat de hele wereld toeschreeuwt. Tot nu toe waren dat de keuzes van een kunstplatform in de eredivisie, kunstenaars van formaat en curatoren met een nieuwsgierig makende staat van dienst. In de Molenwijk wil Framer Framed een stap verder zetten. Cas, Josien, Minouche en de anderen zijn van plan een kunstpraktijk te bouwen die de wereld weerspiegelt waarin ze willen leven: een wereld van collectieve verantwoordelijkheid, waarin aandacht belangrijker is dan geld, met oog voor geschiedenissen die eerder niet verteld mochten worden, met de ambitie om ruimte te bieden aan iedere stem die het verdient gehoord te worden. Vertaald naar de Molenwijk betekent dat: een kunstruimte van iedereen, gemaakt door mensen die in elkaars verhalen niet voorkomen en toch gezamenlijk, een ruimte waar de timmerman en de kunstenaar en de bezoeker elkaar serieus nemen en bereid zijn elkaars rol over te nemen. Het moet de ruimte worden van een gemeenschap, op een plek die zijn gemeenschapszin aan het zoeken is. De Molenwijk is een wereld op zichzelf. Een wereld die soms vergeet dat ze er best mag wezen. Nu krijgt ze er een plek bij waar ze zichzelf kan laten zien.

Nieuwsbrief