vr 30 okt 2020

Noord

 

Geschreven door: Chris Keulemans

Tien jaar geleden was het stil op de pont van Centraal naar Noord. Mensen rookten zwijgend een sigaret en staarden in de verte. Een smartphone had nog bijna niemand. Hipsterfietsen bestonden niet. De hipster zelf was nog niet uitgevonden. De Canta wel, natuurlijk. Aan de overkant stond exact 1 café: Café de Pont. Een goeie plek voor bier, uitsmijters en hamburgers.

Links van de pont stonden de hekken van Shell. Daarachter lag water. Het fietspad, het terras van de Tolhuistuin, de brug en zelfs Eye, het filmmuseum – dat was nog allemaal water. Pas in het voorjaar van 2008, toen Shell zich begon terug te trekken, werd er land opgespoten. Vanaf dat moment ook dook er kunst op langs de oever. Grappige, grimmige, bespiegelende of activistische beelden. Gemaakt voor de tijdelijkheid vaak, soms met de hoop op langer. Nu zijn ze allemaal weg. Van het effect dat ze beoogden, en soms ook echt hadden, valt geen spoor meer te bekennen.

In de tuin van de voormalige portierswoning, vlak achter café de Pont, landde zes weken lang een grijs bouwwerkje dat er niet veel vriendelijker uitzag dan een Oost-Duitse grenspost. Het was Hotel Experimenta van ontwerper Jan Konings. Er paste precies een 2-persoons bed in. Meer niet. Het idee was: de hele buurt is het hotel. Zoek je ontbijt, badkamer, wasserette of kapper? Loop de deur uit en je gaat ze vinden.

Hotel Experimenta maakte deel uit van Urban Play. Droog Design had 13 nieuwe interventies, instrumenten en speelelementen opgesteld langs de oevers van het IJ. ‘Door de creatieve ingrepen en de inbreng van de stedeling,’ schreef Droog,  ‘roept dit experiment in stedelijk ontwerp politieke en sociale vragen in de stad zelf op. Hoe tolerant staan we tegenover de interactie van bewoners met de fysieke stad? Wat zegt dit over de vrijheid van de stadsbewoner om creatief te zijn in zijn eigen stad? En wie heeft hierin het laatste woord?’

Eye stelde in die zomer van 2008 geen politieke en sociale vragen. Dat ze van het Vondelpark verhuisden naar Noord, als eerste culturele instelling van formaat, was een statement op zichzelf. Het iconische gebouw lag nog op de tekentafel. Maar ter begroeting van hun nieuwe buren zetten ze alvast een groot scherm neer op het witte zand en vertoonden James Bond’s Casino Royale in de open lucht.

Van datzelfde strand maakte bewonersvereniging Amsterdam Noord Groene Stad aan het Water (ANGSAW) even later een beeldentuin. Sculpturen van hout, brons, zink en steen stonden over de oever verspreid als schaakstukken na een verliespartij. Onder de oktoberwolken ging er een uitdagende schoonheid vanuit. Alsof die beelden de toekomst tartten hier voet aan wal te zetten.

De toekomst was onherroepelijk onderweg. In de tweede helft van 2009 werd de verlaten kantine van Shell, tegenwoordig restaurant THT, het speelterrein voor de nachtmerries en wensdromen van kunstenaars, ontwerpers en architecten. De uitgestrekte ruimte met de grijze, sleetsgetrapte vloerbedekking, de nissen en hoeken van het bijenkorfachtige gebouw, de ramen aan alle kanten, het was een nukkige maar verleidelijke expositieruimte in die korte periode tussen Shell en het Purmerend-op-poten dat er nu staat.

De eerste tentoonstelling was Weak Signals, Wild Cardsvan de jonge, internationale curatoren van de Appel. Ze hadden een half jaar in Noord gebivakkeerd en zagen door de ogen van projectontwikkelaars hoe hier woontorens, sjieke horeca en appartementen aan de waterkant moesten verrijzen. Ze verbaasden zich over de beleidsmakers en hun blinde geloof in de Creatieve Stad, die geheel bewoond zou worden door, zoals dat heette, ‘zelfstandige, vindingrijke individuen die voortdurend bezig zijn zichzelf te verbeteren.’ In de volksmond: hipsters. Zou het ook anders kunnen, vroegen de curatoren zich af, toen de financiële crisis de ontwikkeling van de Noordelijke IJ-oever stillegde. Ze vroegen: ‘Welke andere vormen van gemeenschap zijn er mogelijk behalve wat de projectontwikkelaars voor zich zien? En wat voor publieke kunst zou je kunnen maken voor deze alternatieve gemeenschappen?’

Ook de tentoonstelling Amsterdam Vrijstaat, onderdeel van de Internationale Architectuur Biënnale, zag dat de crisis ruimte bood. Zef Hemel, nu hoogleraar grootstedelijke vraagstukken, nodigde 9 stedenbouwkundige bureaus uit om een grote maquette te maken voor de toekomstige metropool. Geen uitvoerbare plannen wilde Hemel, en ook geen utopieën. Wel: antwoorden in de maak, op de vragen die hem cruciaal leken voor de stad van de toekomst. ‘Kunnen toeval, ingevingen en spontaniteit een plaats krijgen in het planningsproces? Hoeveel ruimte is er voor experimenten? Is er een planning denkbaar die gelaagd is, incompleet, vol tegenspraak, in bepaalde opzichten chaotisch, open?’ Een van de maquettes was van bureau Urhahn. Dat stelde zich een vrijstaat voor in Noord: 100 percelen van het Vliegenbos uitgegeven aan bewoners met goede initiatieven. Een reuzenrad, een permanente kofferbakmarkt, moestuinen en kleine festivals. Het hoefde niet uitgevoerd en het is ook niet uitgevoerd. Omdat professionals alleen praten over chaotische, open planning zolang er geen geld is om plannen ook echt waar te maken.

Naast de lege kantine lag een ponton met een rond glazen dak, ook leeg. Infocentrum Overhoeks was overbodig, nu de bouw was stilgelegd en er dus geen woningen meer hoefden te worden verkocht. Vanuit de Tolhuistuin organiseerden we daar de driedaagse Niemandsland: visioenen voor het braakland. Het was oktober 2011. We keken uit over de 51 hectare grond die Shell had achtergelaten. Alle laboratoria, kantoren en loodsen waren gesloopt. De gifgrond lag erbij als een maanlandschap. Ekim Tan, architect, presenteerde in die ponton Play Noord! Burgers, bestuurders, ambtenaren, kunstenaars en ontwikkelaars stonden samen rond een grote tafel met de plattegrond van het gebied. In teams mochten ze gekleurde blokjes – huurwoningen, koopwoningen, voorzieningen etcetera – plaatsen waar ze dat het beste leek. Na een lang weekend lag er een collectieve maquette die in alle opzichten afweek van wat we vandaag op Overhoeks aantreffen.

Twee kilometer verderop, aan de andere kant van het braakland, keek een half gesloopt gebouwtje breed lachend toe. Een onbekende kunstenaar had er twee ogen op geschilderd, een geel neusje en rode lippenstift rond de schaterende holte in de muur. Het heeft er nog lang staan te lachen, voordat ook zij tegen de vlakte moest.

Dwalen kwam in al die plannen niet voor. Het richtingloze gemijmer, dat iedere stadsbewoner kent, en zeker degene die niet hier geboren is. Het dobberen over straat, het observeren van al die beweging om je heen, alsof ieder ander er zeker van is waar hij vandaan komt en waar ze naartoe op weg is. In een gebied waar alles draait om vastgoed en vierkantemeterprijzen is er voor zulke overpeinzingen geen ruimte – maar ze zijn er wel op hun plaats. Sarah Payton, kunstenaar en Noorderling van Amerikaanse afkomst, begreep dat. Op de oever naast de pont plaatste ze in juli 2012 een verrekijker van roestend staal op een betonnen voet. Keek je er doorheen, dan zag je niet de overkant maar haar meanderende filmbeelden van de stad, met muziek van Machinefabriek onder haar richtingloos mijmerende voice-over.

In de twee jaar voor de bouw weer op gang kwam stonden een paar kunstenaars stil. Ze stelden ons de vraag wat er van de planeet overblijft als we zo genadeloos doorproduceren. Peter Smith, die enorme kunstwerken maakt van achteloos achtergelaten materiaal, legde in 2012 een wereldbol met een doorsnee van vijf meter in het IJ, helemaal gemaakt van plastic flessen. Smith is een kunstenaar met een missie. ‘Dit is het meest overbodige milieuprobleem dat wij hebben,’ zei hij. Als alle Nederlanders één keer per week een stuk zwerfafval opruimen, ligt er niks meer.’ De wereldbol ligt nu in reptielenzoo Iguana in Vlissingen.

Toen lag hij aan de voet van de leegstaande Shell-toren. Op de begane grond daarvan was de hele zomer het Tijdelijk Museum open, een initiatief van Nathalie Faber en Claartje Kortbeek. In heel Amsterdam stond op dat moment 1,3 miljoen vierkante meter kantoorruimte langer dan een jaar leeg. Faber en Kortbeek nodigden kunstenaars uit om zulke ruimtes tijdelijk van nieuwe energie te voorzien – met werk dat ging over duurzaamheid. Een breimachine op windenergie, Hollandse stillevens van gerecycled plastic en het onderzoek van Arne Hendriks naar het krimpen van de menselijke soort, waardoor we het energie- en voedselprobleem zouden kunnen oplossen.

Om ons er vast aan te laten wennen hoe het is om klein te zijn, bedacht Hendriks een jaar later een gigantische keukentafel en twee keukenstoelen. Op 4 en 5 mei 2013 stonden ze op de Dam. De Telegraaf schreef: ‘De tafel, zo groot als een klein huis, is ontworpen en gebouwd door Stichting Stadshout, een collectief van meubelmakers, houtbewerkers, ontwerpers, en een boomverzorger. Oprichter en meubelmaker Crisow von Schulz zegt: “Wij verzamelen en verwerken de bomen uit eigen stad. Voor deze tafel werden er stammen verwerkt uit alle delen van Amsterdam. De stoelen zijn bijna compleet uit een populier uit de Prinses Irenestraat, in de tafel zit onder meer een iep uit het Vliegenbos en lindes uit de Orteliusstraat.”’ De tafel en de stoelen waren indrukwekkend, Amsterdams, duurzaam en leuk. Van de Dam verhuisden ze naar de oever naast de pont. Ze werden dag en nacht beklommen en bedanst. Maar de IJ-promenade was intussen af. Eye was open, de Tolhuistuin even later ook, de A’DAM toren volgde in 2016. Op Overhoeks verrezen na een lange bouwstop de appartementencomplexen weer. En die keukentafel was niet meer leuk maar een beheersrisico.

Hotel Experimenta, de beeldentuin, de tentoonstellingen in de lege kantine, het lachende gebouwtje, de kijker van Payton, de wereldbol van Smith, de keukentafel van Hendriks en het Tijdelijk Museum – ze zijn allemaal weg. Net als de politieke vragen die ze stelden, de alternatieve gemeenschappen, de spontaniteit in het planningsproces, de collectieve maquettes, het mijmeren over identiteiten, de kritiek op het genadeloos doorproduceren. Kunst is er nog genoeg, kritische ook, maar daarvoor moet je nu naar binnen, bij Framer Framed, Eye of de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten.

Ik moet nog wel eens denken aan het enige kunstwerk waar de ontwikkelcombinatie Overhoeks zelf de opdracht voor gaf. Dat was meteen ook het enige abstracte. Ergens in 2007 lag er opeens een kleine pyramide van kunststof in het water, ter hoogte van het toekomstige Eye. De naam en de maker van het werk heb ik niet meer kunnen achterhalen. ’s Avonds hoorde het verlicht te zijn. Maar meestal bleef het donker. De stroomvoorziening bleek moeilijk te onderhouden. Op een dag was het weg. Tien jaar later denk ik: de meesters van de tijdelijkheid, dat zijn niet de kunstenaars zelf. Die kiezen alleen voor tijdelijkheid als het moet en als het mag. Ze hebben zichzelf niet onmisbaar weten te maken. De ware meesters zijn de bestuurders en ontwikkelaars. Zij zijn het die de ruimte scheppen voor al die grappige, grimmige, bespiegelende of activistische beelden. Ze maken het mogelijk en soms betalen ze er zelfs aan mee. Tot het tijd is om het werk af te maken. Dan is het uit met de kunst.

Ik sta op het terras van Eye en kijk om me heen. Ik moet terugdenken aan de vragen die Droog Design stelde in 2008: ‘Door de creatieve ingrepen en de inbreng van de stedeling roept dit experiment in stedelijk ontwerp politieke en sociale vragen in de stad zelf op. Hoe tolerant staan we tegenover de interactie van bewoners met de fysieke stad? Wat zegt dit over de vrijheid van de stadsbewoner om creatief te zijn in zijn eigen stad? En wie heeft hierin het laatste woord?’

 
Audio, Beeldende kunst, Cultureel erfgoed
Podcast
gerelateerd

Nieuwsbrief